Stel je voor, je bent een zaadje.
Je valt op de grond in een bos.
Je hebt geluk.
Er begint een wortel te groeien.
Je groeit en wordt een plantje.
Een dier zou op je kunnen stappen.
Het zou je kunnen opeten.
Of een mens zal dat doen.
Je bent voedsel geworden.

Stel je voor, je bent een plantje.
Je groeit en groeit in het bos.
Je hebt geluk.
Er verschijnen bloemen.
Je groeit en wordt een boom.
De bliksem kan je treffen.
Een mens kan je omzagen.
Je valt om.
In plakjes gesneden en weg.
Op naar de papierfabriek.
Je leeft verder in een boek.

Stel je voor, je bent een boom.
Je bent zo’n 100 jaar oud.
Ze noemen je Paduk.
Je huid is bruinachtig.
Binnenin ben je rood.
Rood als vuur.
Hard als steen.
Je bent versneden.
versneden en gebruikt.
Veranderd in een stoel, een bed.

Stel je voor, je bent een boom.
Je hebt eeuwenlang geleefd.
Op een dag, sterf je.
Zomaar.
Je valt en ligt op de grond.
Eeuwenlang bedekt door aarde en rotsen.
Je samenstelling verandert.
Je zou houtskool kunnen worden.
Je zou aardolie kunnen worden.
Je zou een diamant kunnen worden.
Je zou een juweel kunnen worden.
Ze zijn allemaal verwant!

Karma, men weet nooit……