Hart van hout

 

 

Ik heb geluk gehad. Echt waar. Pure mazzel. Sommigen van mijn vrienden en lotgenoten is

het heel wat anders vergaan. Letterlijk. Vergaan en verdwenen voor altijd. Anderen zijn

vergaan en zijn gereïncarneerd. Technisch iets ontzettend ingewikkeld en ik vermoed dat er

wat jaartjes zijn overgegaan. Of wat eeuwtjes.

Enkele verre neven en nichten zijn, naar het schijnt en van horen zeggen, tot iets nogal

vloeibaars geëvolueerd. Hun nageslacht daarentegen hebben niet enkel hun vaste vorm

weten te behouden en zijn zelfs bikkelhard geworden. Als steen.

Brandbaar ook, zeer brandbaar. En dus tot een uiterst kort nieuw leven veroordeeld.

Niet echt een warme gedachte…

Ik heb ook horen vertellen over sommige buren van mij die in de bekisting zijn

terechtgekomen. Een nieuwe en constructieve toekomst tegemoet. Beter dan niets, het had

erger gekund.

Ik dus. Ik stond tientallen jaren te zijn wie ik was. Een boom van een kerel, pure eik. Plots is

dan jouw tijd gekomen en ga je onverbiddelijk tegen de vlakte. Alles stopt op dat moment.

De wind tussen mijn sterke armen en bladeren, de vier seizoenen en evenveel

windrichtingen trotserend. De kraaien die door mijn geheel vlogen en krassend lachend hun

territorium verdedigden.

Ik werd weggesleept en werd te drogen gelegd. Ontdaan van mijn schors en mijn ledematen

werd ik binnengedragen in een loods waar men mij tot planken herleidde.

Ik heb geluk gehad. In mijn nieuwe leven hoor ik nog opnieuw het kraaien. Maar zachter

ditmaal. Het pasgeboren wichtje dat in mij geborgen ligt is ook nieuw. Zou het weten dat ik

het wiegje ben waarin ze ligt?